Uit het juryrapport van de Gouden Piramide 2006:
‘Een journalist werd projectontwikkelaar.’ Zo kenschetste inzender/opdrachtgever Edwin Oostmeijer op even bondige als objectieve wijze zijn rol bij de totstandkoming van het appartementencomplex Het Bolwerk in Utrecht. Het verhaal van de totstandkoming bleek echter een ‘spannend jongensboek’, zo werd in de jury opgemerkt. De beschrijving van het allereerste idee – het herkennen van een gecamoufleerde Duitse bunker op het Servaasbolwerk in hartje Utrecht als ‘ideale’ bouwlocatie – tot aan de uiteindelijke verwezenlijking van zijn architectonische droom, is een soms onthutsend relaas vol hindernissen, tegenwerkingen, bedreigingen – inclusief een kogelbrief –, de ontnuchterende inbreng van zogenaamde vakdeskundigen en benauwd conservatisme. Maar ook van architectonisch plezier.
Het voorbereidings- en bouwproces van tien jaar is eerder te kwalificeren als een taaie strijd, dan als het verwezenlijken van een (bouw)plan met de gebruikelijke moeilijkheden. Hier is zonder meer sprake van een enorme prestatie. Zo’n vasthoudende, onverschrokken inzet komt men niet gauw tegen. Zeker als bedacht wordt dat Oostmeijer zich het metier van opdrachtgever in de bouw ook nog eens ‘werkende weg’ moest eigen maken. ‘Inspirerend’ is wel het minste wat men over zijn opdrachtgeverschap kan zeggen. Het is bovenal persoonlijk en moedig.
Niet alleen de geschiedenis van de totstandkoming, maar ook het resultaat is opmerkelijk.
In zijn toelichting openbaarde Oostmeijer zich direct als een natuurtalent met een uitstekend ontwikkeld architectonisch gevoel. Zo wist hij direct dat het gebouw op die prachtige lommervolle plek aan de rand van het Zocherpark een ‘ingetogen’ gebouw moest worden. Ook de bijpassende, paarsachtige gevelsteen koos hij zelf. En in de architectenkeuze toonde hij zich al even trefzeker: bOb van Reeth van AWG Architecten.
Oorspronkelijk waren niet alle juryleden even overtuigd van de architectonische kwaliteit van het project. Maar het bezoek maakte korte metten met de aanvankelijke bedenkingen. In de nabeschouwing bracht een jurylid zijn enthousiasme als volgt onder woorden: ‘Het complex is zo subtiel, zo mooi gedetailleerd, zo verfijnd.’ Anderen roemden de geweldige situering in de omgeving en de rust die het geheel uitstraalt.
Geconcludeerd moet worden dat zowel de geschiedenis als het eindresultaat van Het Bolwerk haarfijn illustreert waar de Gouden Piramide – als opdrachtgeversprijs in de architectuur – voor stáát. Een inspirerende opdrachtgever die in nauwe samenwerking met de architect ware architectonische kwaliteit weet te bereiken.
Beschrijving
Op de locatie van een voormalige (gecamoufleerde) bunker aan het Servaasbolwerk in het centrum van Utrecht is tussen de bomen een ingetogen woonblok verrezen van zo’n 15 meter hoogte. Het heeft de naam Het Bolwerk meegekregen en bestaat uit zestien appartementen, die variëren in grootte van 128 tot 157 m2, rond een cour in de vorm van een binnentuin. De gevels van het exterieur zijn uitgevoerd in donkere, enigszins paarskleurige baksteen. Het rechthoekige blok wordt plaatselijk ingesneden door inpandige loggia’s die zich midden in de appartementen bevinden en daardoor de plattegronden ‘openmaken’. De verticale ramen zijn op een speciale manier uitgevoerd. De (buiten)beglazing (inclusief de loggia’s) is nagenoeg kaderloos, in gehard glas uitgevoerd. Het onderste deel is vast gemonteerd, terwijl het bovenste deel als luiken is te gebruiken.
De omsloten binnentuin, die te bereiken is via een hellingbaan, ligt 1,40 meter hoger dan het maaiveld en geeft toegang tot twee trappenhuizen met liften. Onder de woningen op de begane grond en de binnentuin bevindt zich een halfverdiepte garage waarin zestien parkeerplaatsen, bergingen en een containerruimte zijn ondergebracht. De bestrating van het binnenhof is van hetzelfde materiaal als de buitengevels. De muren zijn echter witgepleisterd, en zorgen voor veel licht op zowel de binnenplaats als in de appartementen. De serene binnentuin, die de overgang vormt naar de privé-sfeer van de woning, is ingericht naar een ontwerp van Veenenbos en Bosch landschapsarchitecten. In het midden is een tapijt van mos en sedums aangebracht in een onregelmatig patroon van smalle en brede banen. Aan de rand is een lange bank geplaatst.
Het Bolwerk is niet zonder slag of stoot op deze plek gerealiseerd. Het avontuur begon met de ontdekking van Edwin Oostmeijer – in het bestemmingsplan – dat de bunker die hier in 1944 door de Duitsers gebouwd was maar nooit had gefunctioneerd, in de toekomst eventueel vervangen zou kunnen worden door woningbouw. Hij werd hierdoor geïntrigeerd, vooral omdat hij de prachtige locatie goed kende. Hij deed zelf onderzoek in de archieven van het Instituut voor Oorlogsdocumentatie en concludeerde dat de bunker volgens hem geen historische waarde bezat. Vervolgens sprak hij met het plaatselijke bewonersplatform, dat positief reageerde op zijn ideeën.
Oostmeijer benaderde vervolgens bOb van Reeth van AGW Architecten en besprak met hem zijn ideeën voor een gebouw op deze plek. Samen zijn ze gaan praten met de dienst Monumenten van de gemeente Utrecht, die het een lastig te realiseren plan leek vanwege de enorme sloopkosten van zo’n robuust gebouw. Oostmeijer liet zich hierdoor niet ontmoedigen en probeerde te achterhalen hoe hoog deze kosten exact zouden zijn. Ondertussen was architect Van Reeth aan de slag gegaan met de eerste schetsen voor zo’n gedacht gebouw op basis van de globale aanwijzing van zijn opdrachtgever in spe dat het bouwwerk stoer en introvert moest zijn, en dat het het park zo min mogelijk moest verstoren. Al snel kwam de architect tot de hoofdopzet van het gebouw, dat haast ongewijzigd gerealiseerd zou worden. Een sober blok dat qua karakter aansloot bij de stoerheid van de oorspronkelijke bunker.
Met dit ontwerp ging Oostmeijer de boer op en de gemeenteraad gaf in 1998 een intentieverklaring af dat als de bunker daadwerkelijk zou worden afgestoten, Oostmeijer het eerste recht op koop kreeg. Hierna kwam er echter vertraging in het traject. Verschillende instanties, van zowel het rijk als de gemeente, stuurden er toch op aan om het gebouw de monumentenstatus te verlenen. De argumenten die werden aangevoerd, schenen Oostmeijer echter zowel te mager als soms ronduit dubieus en daarom vroeg hij de afdeling Architectuurgeschiedenis van de Vrije Universiteit van Amsterdam om een contra-expertise. Oostmeijer werd door hen bevestigd in zijn ideeën: de historische betekenis van de bunker kon niet worden vastgesteld.
Er had zich inmiddels nog een andere tegenkracht ontwikkeld. Er was een lobby van omwonenden ontstaan, ondersteund door enkele bekende Nederlanders, om de bunker te behouden. Met veel persoonlijke inzet probeerde hij keer op keer alle bezwaren te weerleggen. Bovendien vroeg hij elke keer als het plan werd besproken door de Commissie Ruimtelijke Ordening van de gemeenteraad, spreektijd aan om hen te overtuigen dat hij met veel zorg met de omgeving omging en dat nieuwbouw binnen een historische context lang niet altijd een verkeerde oplossing hoeft te zijn.
Uiteindelijk ging de gemeenteraad in januari 2004 om. Er werd vrij direct begonnen met het opblazen van de bunker. Een stevige klus die een halfjaar in beslag nam. 27 explosies en meer dan 500 vrachtwagens waren er nodig om het gebouw te slopen. Oostmeijer was bijna dagelijks aanwezig en onderhield zelf contacten met bewoners die zich zorgen maakten om de gevolgen van de trillingen. Tijdens de bouw ontstond de nodige vertraging omdat de bouwinspectie zich afvroeg hoe de vele openingen in het gebouw constructief zouden worden opgevangen. Maar ook dit werd opgelost.
In juni 2006 is het project definitief voltooid. Oostmeijer concludeert zelf: ‘In dit project lijkt niets vanzelf tot stand te zijn gekomen. Wat mij is opgevallen, is dat met alle vergunningen op zak niemand meer komt kijken of onze ambities uit het begin ook daadwerkelijk worden uitgevoerd. (…) Het Bolwerk is echter geworden wat wij ervan hadden gehoopt. Een eigenzinnig en eigentijds woongebouw dat toch volledig harmonieert met de historische omgeving. Licht en transparant, maar toch echt verankerd op deze ene plek, alsof het gebouw van morgen er altijd heeft gestaan.’